Kabinet voert toch geen minimumuurtarief voor zzp’ers in

Kabinet voert toch geen minimumuurtarief voor zzp’ers in

Er komt toch geen minimumuurtarief voor zelfstandigen zoals het kabinet vorig jaar aankondigde. Zo’n maatregel is een te grote administratieve last, zorgt voor veel onduidelijkheid, heeft geen draagvlak en is niet uitvoerbaar en handhaafbaar voor de betrokken overheidsdiensten.

Dat schrijven minister Wouter Koolmees (Sociale Zaken) en staatssecretaris Hans Vijlbrief (Belastingdienst) maandag aan de Tweede Kamer.

De bewindspersonen concluderen dat het voor opdrachtgevers en opdrachtnemers te moeilijk is om een juist uurtarief te berekenen. Er worden bijvoorbeeld directe kosten gemaakt die relevant zijn voor het uurtarief, maar ook indirecte kosten die dat niet zijn.

“Bij het invoeren van een minimumtarief is het noodzakelijk om te regelen voor welke uren dit minimumtarief geldt en met welke kosten bij de berekening van het minimumtarief rekening wordt gehouden”, schrijven Koolmees en Vijlbrief.

Alle zzp’ers krijgen te maken met de onduidelijkheden. “Het is helaas niet mogelijk gebleken om hier eenvoudig toepasbare regels voor te bedenken”, aldus de bewindslieden.

Kabinet gaat door met testen van webmodule

Het kabinet zoekt naar oplossingen om schijnzelfstandigheid tegen te gaan. De bouw van een zogenoemde webmodule is daar een onderdeel van. Dat moet opdrachtgevers vooraf zekerheid geven of iemand zzp’er is of eigenlijk een vast dienstverband moet krijgen. Dat maakt voor de Belastingdienst namelijk veel uit hoeveel premies en heffingen je uiteindelijk moet betalen.

Als uit de beantwoorde vragen van de webmodule blijkt dat een opdrachtnemer als zzp’er aan de slag kan gaan, dan krijgt de opdrachtgever een opdrachtgeversverklaring. Met die verklaring op zak hebben zij duidelijkheid over het afdragen van loonheffingen en werknemerspremies.

Het kabinet is aan het testen met de webmodule en ziet vooralsnog genoeg reden hiermee door te gaan.

Uit een eerste onderzoek onder zakelijke opdrachtgevers die de module hebben ingevuld, blijkt dat voor een kwart een opdrachtgeversverklaring kan worden gegeven en dat bij de helft sprake is van een dienstverband. Bij het overige kwart kon geen oordeel worden gegeven.

De foutmarge noemen Koolmees en Vijlbrief “aanvaardbaar”. Vooral vergeleken met de huidige situatie met de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA), de opvolger van de VAR-verklaring. Opdrachtgevers ervaren veel onduidelijkheid over of zij een opdrachtnemer nu wel of niet in dienst moeten nemen. Daarom is handhaving van de Wet DBA uitgesteld tot 1 januari 2021. Na de zomer wordt gekeken of die periode wordt verlengd.

Wanneer de webmodule door iedereen kan worden gebruikt, is nog niet bekend. Er wordt na de zomer een pilot opgestart van een half jaar.